VOOR PROFESSIONELE BELEGGERS

De belangrijkste terminologie van alternatieve beleggingen

Beleggingstermen op alfabet

A | B | C | D | F | H | I |K |L | M | N | O | P | Q | R | S | T | V

A

Accredited Investor - In de Verenigde Staten zijn bepaalde alternatieve beleggingen (die mogelijk niet geregistreerd zijn bij een financiële toezichthouder) uitsluitend toegankelijk voor “accredited investors”. Dit zijn beleggers die voldoen aan één of meer eisen wat betreft onder meer inkomen, vermogenssaldo en/of beleggingservaring. Het zijn natuurlijke personen met een individueel vermogenssaldo van minimaal 1 miljoen dollar of jaarlijkse inkomsten van minimaal 200.000 dollar (of 300.000 dollar samen met een echtgenoot), of entiteiten met een netto-vermogenssaldo van 5 miljoen dollar.

Alfa - Een maatstaf voor het extra rendement van een portefeuille (“outperformance”) dat behaald wordt boven het rendement dat verwacht wordt op grond van een benchmark of een financieel model.

B

Backwardation - Zie onder Roll Yield.

Bèta - Een maatstaf voor het systematische (marktgerelateerde) risico van een portefeuille in vergelijking met de brede markt. Hoe lager de bèta, hoe minder de portefeuille blootstaat aan marktrisico (volatiliteit).

Buy-out - Een belegging waarmee een controlerend belang in een bestaande onderneming of divisie van een onderneming, of volledige eigendom daarvan wordt verkregen. De verkoper kan het moederbedrijf zijn, een groep aandeelhouders of een private equity-belegger. De meeste buy-outs worden (voor een groot deel) gefinancierd met geleend geld (leverage) en worden daarom leveraged buy-outs (LBO’s) genoemd. Als het zittende management van de onderneming deelneemt in de buy-out, wordt het een management buy-out (MBO) genoemd.

C

Commodity - Een commodity is een belegging in tastbare goederen, in plaats van financiële activa. Commodity’s worden direct of indirect gebruikt of verbruikt door bedrijven of mensen. Het zijn bijvoorbeeld industriële grondstoffen, edelmetalen, olie, aardgas en agrarische producten.

Contango - Zie onder Roll Yield.

Correlatie - Een maatstaf voor de mate waarin het rendement van twee activa zich lineair gelijk op ontwikkelt. Deze maatstaf beweegt tussen +1 en -1. Een correlatie van +1 betekent dat de twee activa bij een verandering van de markt exact in dezelfde mate in gelijke richting bewegen, Een correlatie van -1 betekent dat ze juist tegenovergesteld bewegen in exact dezelfde mate. Door beleggingen met een lage correlatie te combineren kan een grotere risicospreiding van de portefeuille worden bereikt.

D

Derivaten - Afgeleide beleggingsinstrumenten die bestaan uit contracten waarin de levering of het recht op levering van onderliggende effecten of fysieke activa is vastgelegd. Derivaten worden algemeen gebruikt ten behoeve van de operationele efficiëntie of om transactiekosten in toom te houden.

Durfkapitaal – Deelname in jonge of startende ondernemingen die geen kapitaal kunnen aantrekken via de beurs, maar wel een groot groeipotentieel bieden. Durfkapitaal (ook “venture capital” genoemd) heeft doorgaans een hoog risicoprofiel, maar ook potentieel om bovengemiddelde rendementen te genereren.

F

Fund of funds - Een fonds dat belegt in meerdere andere fondsen en mogelijk directe transacties op een private markt; ook wel paraplufonds of dakfonds genoemd. Een voordeel van deze benadering is dat beleggers met een relatief kleine investering (in vergelijking met beleggingen in elke strategie afzonderlijk) brede toegang krijgen tot uiteenlopende strategieën en beheerders. Bovendien worden de beleggingen geselecteerd door een professionele beheerder, die de hele markt kan overzien, beslist wanneer de beste tijd is om te kopen, te verkopen of de portefeuilleverdeling aan te passen. Voor dit beheer moet doorgaans een extra vergoeding worden betaald.

Future - Een future is een gestandaardiseerd termijncontract tussen twee partijen, waarbij de koper toezegt een onderliggend goed (bijv. een financieel instrument of een fysieke grondstof) op een vooraf bepaalde datum in de toekomst, tegen een vastgestelde prijs te kopen.

H

Hedgefonds - Hedgefondsen zijn beleggingsfondsen die beleggen in private markten, die door hun minder gereguleerde structuur over meer flexibiliteit beschikken om een brede waaier van activa te kopen of verkopen. Een gemeenschappelijk kenmerk is dat ze erop gericht zijn rendement te behalen door te profiteren van inefficiënties in de markt, in plaats van geheel of grotendeels afhankelijk te zijn van economische groei. Hedgefondsen zijn er in een groot aantal soorten en maten.

I

Idiosyncratisch risico - Risico dat voortkomt uit de specifieke omstandigheden of kenmerken van een bepaald effect, in plaats samen te hangen met de marktontwikkeling of andere macro-economische factoren.

Informatieratio - Een maatstaf voor het risicogewogen rendement van een portefeuille, die berekend wordt door het rendement van de portefeuille boven dat van de benchmark af te zetten tegen de volatiliteit van het rendement. De informatieratio geeft aan hoe goed de beheerder van een portefeuille in staat is extra rendement te behalen en hoe consistent de prestaties van de beheerder zijn. De ratio geeft het verschil aan tussen een beheerder die een paar maanden een veel hoger rendement heeft behaald dan de benchmark en een beheerder die de benchmark elke maand stelselmatig een klein beetje verslaat. Een hogere informatieratio (IR) betekent een beter risicogewogen rendement (d.w.z. een consequentere outperformance).

Infrastructuur - Een verzamelnaam voor Real Assets die op het gebied van zowel fysieke infrastructuurprojecten (zoals wegen, bruggen en nutsactiviteiten) als de maatschappelijke infrastructuur (scholen, ziekenhuizen). Infrastructuurondernemingen hebben vaak een monopolie voor de levering van een voorziening of dienst.

K

Kredietrisico - Het risico dat de hoofdsom van een lening niet wordt terugbetaald of dat de lener niet in staat is periodieke vergoedingen te betalen of andere contractuele verplichtingen na te komen.

L

Leverage - Het gebruik van financiële instrumenten of vreemd vermogen om het rendement te vergroten; ook een “financiële hefboom” genoemd. In een markt met een stijgende of dalende trend zal een belegging met een financiële hefboom aan de juiste kant van de trend een grotere winst opleveren, maar aan de verkeerde kant juist het verlies vergroten.

Liquiditeit - Dit begrip verwijst naar de snelheid waarmee beleggers weer over hun belegde vermogen kunnen beschikken. Bij alternatieve beleggingen hangt de liquiditeit van een specifiek fonds samen met dat van de liquiditeitsprofielen van de onderliggende beleggingen. Alternatieve beleggingsfondsen beleggen bijvoorbeeld in zeer liquide effecten (zoals aandelen en obligaties), worden dagelijks gewaardeerd en als de belegger zijn participaties wil verkopen, kan hij doorgaans binnen enkele dagen over zijn geld beschikken. Maar omdat traditionele alternatieve beleggingen (zoals hedgefondsen) vaak beleggen in complexere en minder liquide activa, hebben deze doorgaans een enigszins beperkte liquiditeit. In het algemeen moeten beleggers het fonds vooraf op de hoogte stellen dat ze hun vermogen willen terugtrekken en duurt het daarna enige tijd voordat zij hun geld – op een vooraf bepaalde datum – ontvangen. Bij andere alternatieve beleggingen, zoals private equity, leggen beleggers zich voor langere tijd vast; bijv. voor 5 tot 10 jaar of meer. Algemeen geldt dat minder liquide beleggingen vaak een hogere rendementsverwachting hebben, als compensatie voor de beperkte liquiditeit; dit wordt een “illiquiditeitspremie” genoemd.

Long/Short - Een beleggingsstrategie die gebruik maakt van leverage om effecten te kopen waarvan verwacht wordt dat ze in waarde zullen stijgen (“long” gaan) en geleende effecten waarvan verwacht wordt dat ze in waarde zullen dalen, verkoopt (“short” gaan, of “shorten”). Het doel van shorten is dezelfde effecten later voor een lagere prijs terug te kopen, waarbij het verschil tussen verkoop- en aankoopprijs winst is. Terwijl long-only beleggingen alleen winst opleveren als de koers van een effect stijgt, kunnen long/short-beleggingen ook profiteren van een negatieve ontwikkeling.

M

Marktneutraal - Een beleggingsstrategie die erop gericht is het marktrisico volledig of grotendeels af te dekken door het nemen van tegenovergestelde long- en short-posities. Het effect is dat de blootstelling aan het marktrisico zeer laag of zelfs nul is.

N

Netto marktexposure - Een indicatie van de gevoeligheid van een long/short-fonds voor de richting waarin de markt zich beweegt en de volatiliteit. Hoe lager de netto marktexposure, hoe minder direct een fonds doorgaans beïnvloed wordt door de bewegingen van de totale markt.

% LONG-EFFECTEN – % SHORT-EFFECTEN = % NETTO MARKTEXPOSURE

O

Option-adjusted spread (OAS) - Een maatstaf om koersverschillen tussen obligaties met een optiecomponent te meten. Een hogere OAS betekent doorgaans dat de obligate risicovoller is.

P

Private equity - Een eigenaarsbelang of deelname in een onderneming die niet beursgenoteerd is. Het gaat meestal om een belegging die gefinancierd is met privaat vermogen (uit fondsen of van private beleggers), met als doel een bepaalde verandering in de onderneming tot stand te brengen. Private equity wordt bijvoorbeeld ingezet om een nieuw bedrijf of nieuwe divisie te helpen groeien, een verandering in de bedrijfsvoering door te voeren, een beursgenoteerde onderneming te laten overstappen naar de private markt of een overname te financieren.

Q

Qualified Purchaser - Deze term wordt door de Amerikaanse toezichthouder SEC (Securities and Exchange Commission) gebruikt om partijen aan te duiden die gerechtigd zijn om deel te nemen in niet-beursgenoteerde beleggingen. Naast andere criteria gaat het om individuen met een investeerbaar vermogen van ten minste 5 miljoen dollar of entiteiten met een investeerbaar vermogen van ten minste 25 miljoen dollar.

R

Real assets - Fysieke activa waarvan de waardering direct samenhangt met hun intrinsieke waarde. Bijvoorbeeld grondstoffen, REIT’s, inflatiegerelateerde obligaties, particulier vastgoed en infrastructuur.

Real Estate Investment Trust (REIT) - Een in de VS georganiseerde onderneming of trust (vaak beursgenoteerd) met een portefeuille die bestaat uit vastgoed dat inkomsten oplevert.

Renterisico - De gevoeligheid van een obligatie of fonds voor veranderingen van de rentevoet, uitgedrukt in de “duration”. Wanneer de rente stijgt, zal de koers doorgaans dalen; hoe hoger het renterisico (grotere duration), hoe sterker de koers zal dalen.

Risicobudgettering – Een benadering van de portefeuille-opbouw die zich concentreert op de analyse van de voornaamste risicobronnen. Er wordt een prognose gemaakt van de verwachte volatiliteit en correlatie tussen de onderliggende activa en effecten om een projectie te maken van de volatiliteit van de totale portefeuille. De portefeuillebeheerder beoordeelt op grond hiervan op welke wijze het beoogde risiconiveau het gunstigste over de verschillende beleggingscategorieën en activa kan worden gespreid.

Roll yield - Het (positieve of negatieve) rendement van het doorrollen van een future. Een future kan worden “doorgerold”, door tegen het einde van de vastgelegde looptijd eenzelfde contract aan te gaan, met dezelfde onderliggende waarde, met een vervaldatum die verder in de toekomst ligt.

Wanneer de future-curve omhoog loopt, d.w.z. dat de prijs van het contract naar verwachting zal stijgen (contango), leidt dit tot een negatieve roll yield (verlies).

Wanneer de future-curve omlaag loopt, d.w.z. dat de prijs van het contract naar verwachting zal dalen (backwardation), leidt dit tot een positieve roll yield (winst).

S

Sharpe ratio - Een maatstaf voor de performance met risicocorrectie. De Sharpe-ratio wordt berekend door het rendement van het fonds boven het rendement op een risicovrije belegging te delen door een risicofactor, namelijk de standaarddeviatie van het totale portefeuillerendement. De Sharpe-ratio geeft aan of het rendement van een portefeuille vooral te danken is aan slim beleggen of bovenmatig risico. Hoe hoger de Sharpe-ratio, hoe beter het risicogewogen rendement, dat berekend wordt met de volgende formule:

S = (rendement portefeuille – rendement risicovrije belegging) / standaarddeviatie van de portefeuille.

Signaalverval - De snelheid waarmee nieuwe “beleggingssignalen” doorwerken in de koers van een effect. Een voorbeeld van een signaal is dat een analist de winstverwachting van een onderneming verhoogt. In een efficiënte markt wordt die informatie snel in de koers van het aandeel verwerkt, met als gevolg een snel signaalverval. In een inefficiënte markt (bijv. sommige opkomende markten) is het signaalverval vaak veel langzamer, zodat het langer duurt voor informatie tot uiting komt in de koers.

Standaarddeviatie - Een maatstaf voor de volatiliteit, of het risico, van de totale portefeuille. De standaarddeviatie drukt uit hoe sterk de rendementen van een portefeuille in een bepaalde periode hebben afgeweken van het gemiddelde over die periode. Een lagere standaarddeviatie betekent minder variantie van de rendementen en daarom een lager risiconiveau.

T

Transparantie - De mate waarin toegang wordt gegeven tot informatie over een portefeuille, bijvoorbeeld in de vorm van rapportage over de onderliggende beleggingen en diverse maatstaven (dus meer dan alleen het rendement van de portefeuille). Voor bepaalde fondstypen, zoals alternatieve beleggingsfondsen, zijn specifieke rapportage en transparantie over bepaalde onderwerpen in sommige markten wettelijk voorgeschreven. Voor andere beleggingsvormen is de mate van transparantie vaak minder strikt voorgeschreven en is deze afhankelijk van de openheid die de beheerder biedt.

V

Volatiliteit - De variatie in de prestaties van een belegging, meestal gemeten aan de hand van de standaarddeviatie ten opzichte van een gemiddelde of een benchmark. Een hogere volatiliteit wordt gezien als een hoger risico, aangezien grote rendementsschommelingen het moeilijker kunnen maken om te anticiperen op het uiteindelijke resultaat van een belegging op de lange termijn.